Emma
Van Lucia moet ik een jas en schoenen aantrekken, maar ik begrijp niet zo goed wat ze wil gaan doen. Ze blijft maar verschrikkelijk vaag en geheimzinnig. Ik heb haar wel al een paar keer gezegd dat ik echt niet te laat thuis kan zijn vanwege mijn afspraak met Gijs.
“Niet zo stressen meisje,” zegt Lucia tegen me. “Je gaat het echt leuk vinden.”
Lucia is nog maar net uitgesproken als de deurbel gaat. Mijn pleegmoeder loopt met een betekenisvolle blik in haar ogen naar de deur, wat me het gevoel geeft dat ze echt een geheim voor me heeft. Nog geen minuut later komt ze de woonkamer terug in, op de voet gevolgd door Gijs.
Zijn ogen stralen, maar hebben ook iets ondeugends. In zijn handen houdt hij een prachtige bos roze rozen. Nog helemaal verbaast sta ik op terwijl Gijs naar me toe loopt en me de bos rozen aan me overhandigt.
“Ze zijn prachtig,” fluister ik tegen hem.
Gijs zijn glimlach is zo oprecht dat ik er tranen van in mijn ogen krijg, maar ik knipper ze weg. ik wil niet huilen, niet nu op dit prachtige moment.
“Ik heb een verrassing voor je, ga je mee?”
Even kijk ik naar Lucia die naar me knikt.
“Ja, ja natuurlijk ga ik mee,” zeg ik dan.
Onhandig vlieg ik Gijs om zijn nek, waardoor ik de vloerlamp – die naast de bank staat – bijna om ver sla. Lucia loopt naar me toe en neemt de rozen snel van me over.
“Ik zorg ervoor dat deze een mooi plekje krijgen.”
“Dank je wel,” zeg ik en ik meen het van uit de grond van mijn hart.
Gijs pakt me bij mijn hand en trekt me achter zich aan de hal door naar buiten waar zijn auto voor de deur staat met zijn gevarenlichten aan. Gijs begeleidt me helemaal tot aan de deur aan de bijrijders kant en laat me instappen. Braaf maak ik mijn gordel vast. Gijs is ondertussen naast me gaan zitten, stiekem kijk ik of er navigatie aan staat, maar helaas kan ik niet zien waar we heen gaan. Gijs glimlacht nog steeds geheimzinnig naar me, terwijl hij de motor start.
“Een beetje zoals vroeger,” zegt hij.
“Een beetje wel ja.”
Terwijl Gijs optrekt ben ik blij dat ik, ondanks alles nooit een angst voor auto’s heb ontwikkeld. Ja aan het begin wilde ik liever niet in een auto stappen, te bang voor wat de andere bestuurders op de weg zouden doen, maar al snel zette ik me over die afkeer heen.
De weg die Gijs aflegt komt me steeds een beetje bekender voor, tot we onze wijk in rijden. Sinds die dag dat we naar Spanje vertrokken zeven jaar geleden. Gek genoeg vind ik het minder moeilijk om hier te zijn, dan ik verwacht had. Ik ben nooit terug gegaan, omdat ik bang was dat het niet meer zou zijn zoals ik het me herinnerde en ik was bang om Gijs tegen te komen. Zeven jaar lang was ik bang dat ik Gijs zou zien en de woede en teleurstelling opnieuw in zijn ogen zou moeten zien. Ik had dat niet kunnen verdragen. Nu zijn we hier en weet ik dat mijn angsten niet relevant waren. Hij houdt nog steeds van me en onze wijk is bijna niet veranderd.
Gijs parkeert voor zijn ouderlijk huis en stapt uit. Ik volg zijn voorbeeld, maar blijf naast de auto staan als hij naar de voordeur loopt. Hoe zouden zijn ouders reageren als ze erachter komen dat ik niet dood ben gegaan. Zouden zij blij zijn of juist kwaad omdat ik de afgelopen zeven jaar niks van me heb laten horen. Ik heb me hier altijd prettig gevoelt en ben bang om dat gevoel kwijt te raken. Gijs heeft door dat ik niet achter hem aan loop en steekt zijn hand naar me uit.
“Mijn ouders zijn nog niet thuis.”
Ik knik langzaam, als tot me doordringt dat hij mijn gedachten zo’n beetje heeft gelezen.
“Hoe wist je dat…” vraag ik terwijl ik naar hem toe loop en zijn hand vastpak.
“Zo keek je ook als je weer een onvoldoende hand voor wiskunde en je dat aan je eigen ouders moest vertellen.”
“Nou,” zeg ik verontwaardigt en ik geef hem een duw.
Gijs moet lachen en ik lach met hem mee.
Gijs zit naast zijn bed gehurkt en trekt er een stoffige oude doos onder vandaan. Zelf sta ik in het midden van zijn kamer en kijk naar de ruimte die bijna niks verradend is. Het behang en de gordijnen zijn een beetje vergeelt en zijn bureaustoel is een stuk van de armleuning kwijt, maar verder is alles nog hetzelfde. Ik kijk naar het bed en moet terugdenken aan onze allereerste kus. Dat lijkt nu wel een heel leven geleden. Misschien is het dat ook wel. Er is zo veel gebeurd en we zijn allebei veranderd, maar onze liefde voor elkaar is hetzelfde gebleven. Oneindig en oprecht.
“Kom.”
Gijs gaat met de doos op het bed zitten en wacht tot ik bij hem zit met het optillen van de deksel. Heel langzaam maakt hij de doos open en dan zie ik wat hij me zo graag wilde laten zien. De tranen die al de hele dag in de weg zitten vinden hun weg naar buiten en ik begin te huilen. Niet van verdriet, maar van geluk. In de doos liggen de meest belangrijke spullen van mijn familie en van mijzelf. Een flesje met aftershave van Tom, de favoriete knuffel van Esmee – een versleten ooit bruine beer, Yara haar schetsboek en mijn turquoise rolschaatsen. Snikkend pak ik het schrift van Yara uit de doos en blader erdoorheen. Gijs is ondertussen van plaats veranderd en zit nu achter me. Hij heeft zijn armen om me heen en kijkt met me mee naar deze kleine schatten. Bij de tekeningen die ze van Tom heeft gemaakt breekt mijn hart en besef ik hoe veel ik ze mis. Met trillende handen leg ik het schrift opzij en pak ik Esmee haar knuffelbeertje. Voorzichtig druk ik hem tegen me aan, hij ruikt zelfs nog een klein beetje naar haar. Dan breek ik helemaal en begin ik harder te huilen. Gijs pakt de knuffel van me over en legt hem terug in de doos. Ik draai me naar hem om en stort me in zijn armen. Gijs houdt me stevig tegen zich aan gedrukt en aait over mijn rug om me te troosten. Na een tijdje kom ik een beetje tot bedaren en laat ik Gijs een beetje los, zodat ik hem aan kan kijken.
“Dank je wel, ik mis ze.”
“Natuurlijk doe je dat, ik mis ze ook. En deze spullen zijn van jou.”
“Je hebt mijn rolschaatsen meegenomen,” lach ik door mijn tranen heen.
“Wat dacht je, jij bent jij niet zonder.”
“Echt hoor duizelt keer dank je wel.”
Ik buig me naar Gijs toe en kus hem. Zodra hij me loslaat gaat hij met zijn neus langzaam langs de mijne. Heel even is alles perfect en ben ik terug in de tijd. Ben ik weer veertien en zit ik samen op Gijs zijn bed, kussen we en vertel ik hem over school. Gijs laat me weer los en pakt Yara haar tekenblok op.
“Het zijn dan wel geen foto’s, maar als je wil kunnen we ze in lijsten en een mooi plekje geven. Ik heb nog genoeg ruimte in mijn appartement. Je komt toch wel bij me wonen?”
In Gijs zijn ogen zie ik even twijfel vermengt met angst, maar mijn antwoord op die vraag is natuurlijk hartstikke duidelijk. Ik duw zijn hand met de schetsen erop naar beneden en kijk hem recht aan terwijl ik zeg:
“Meer heb ik niet nodig, natuurlijk kom ik bij je wonen.”
Opluchting is van zijn gezicht af te lezen. Hij pakt me al vast om me te kietelen en van ons samen zijn te genieten als we van beneden een stem horen roepen:
“Gijs, lieverd? Ben je thuis? We zagen je auto staan.”
“Je moeder,” fluister ik.
De ondeugende lichtjes in Gijs zijn ogen zijn terug en hij zegt:
“Ben je klaar om mijn ouders te ontmoeten?”
Stom genoeg schiet ik in de lach, maar knik dan. Gijs steekt zijn hand naar me uit en samen verlaten we zijn kamer vol herinneringen.
Schrijfster: Krisha van der Male ©Krisha van der Male ©Make a Wish
Reactie plaatsen
Reacties